
Over lidwoorden
Soms worden lidwoorden ook wel 'artikels' genoemd. Maar over het algemeen gewoon 'lidwoorden'. Het gebruik van lidwoorden is een van de moeilijkste dingen in de Nederlandse taal. Zeker voor mensen een moedertaal als Turks, wat geen lidwoorden heeft. Het gaat over iets specifieks en bepaalde dingen (het zelfstandig naamwoord). Een lidwoord zegt er iets over, hoe klein het onderwerp ook is. Dat is al moeilijk. Ook voor mensen met Nederlands als moedertaal. Maar hoe ga je dat nou leren?
Stap 1:
Als je een taal spreekt zonder lidwoorden, ben je al niet gewend om erover nar te denken. Mensen zijn gewoontedieren dus je zult je dat moeten aanleren. Je moet het je echt eigen maken dat lidwoorden bij de taal horen, dan gaat het uiteindelijk automatisch. En ook dan maken Nederlands sprekende mensen nog wel eens een fout.
De lidwoorden 'de' en 'het' worden bepaalde lidwoorden genoemd, en 'een'wordt een onbepaald lidwoord genoemd. Het beste wat je kan doen is een lijst van woorden opzoeken die je vaak hoort, leest of zegt. Gebruik hierbij alleen woorden met 'de' of 'het'. Bijvoorbeeld: 'De appel' of 'De stoel' of 'Het mes'. Leer uit je hoofd welk lidwoord voor welk voorwerp hoort en iedere keer als je er langs loopt of eraan denk, denk je: 'DE appel, DE appel, DE appel'. Misschien is het zelfs handig om sticky notes te plakken op de voorwerpen zodat je ze niet alsnog automatisch vergeet. Zo wen je jezelf aan dat ze erbij horen. Zoek voor steeds meer woorden die je leert op of het met 'de 'of 'het' is; breidt je lijst uit. Ga de voorwerpen bewust na en zeg hardop: 'DE tafel', 'DE stoel', 'HET huis', HET raam'. Wen eraan dat het één van de twee is.
Stap 2:
Al is het absoluut waar dat je heel erg veel moet oefenen, je gevoel moet gaan krijgen voor wanneer je welk lidwoord gebruikt. Moedertaalsprekers doen het automatisch. Maar toch zijn er wel wat richtlijnen (ik noem het expres richtlijnen en geen regels omdat er te veel uitzonderingen zijn):
Wanneer gebruik je 'de':
- Als het gaat om meervoud gebruik je altijd 'de': de vruchten, de planten, de tafels, de borden'.
- Bij cijfers en letters: 'de' A, 'de' G, 'de' vijf, 'de' tien.
- Bij vruchten, bomen en planten. 'De' appel, 'de' aardbei', 'de' kastanjeboom, 'de' wortel.
- Bij vogels. 'De' merel, 'de', de 'zwaan'. Klik voor een lijst met vogelsoorten hier.
- Bij namen van rivieren of bergen: 'de' rijn, 'de' amazone', 'de' alpen.
- Om een persoon aan te duiden: 'de' dokter, 'de' tandarts, 'de' moeder. Maar let op: want ook hier zijn weer uitzonderingen zoals 'het' kind.
Maar nogmaals, dit zijn richtlijnen met ontzettend veel uitzonderingen. Leer, wanneer je (zelfstandig) naamwoordenlijsten leert, deze altijd samen met het lidwoord.
Wanneer gebruik je 'het':
- Gebruiken we meestal voor verkleinwoorden. Probeer het zelf maar en zoek op of het klopt: het huisje, het kindje, het stoeltje, het kamertje, het kleedje...
- Bij de namen van talen zoals 'Het' Nederlands en 'Het' Turks, 'het' Frans, 'het' Spaans.
- Namen van metalen en stoffen. 'Het' ijzer, 'het staal'.
- Bij de namen van sporten en spellen: 'het' voetbal, 'het' tennis.
- Bij windrichtingen: 'het' noorden, 'het' zuid-westen.
- 'De' komt vaak bij woorden die beginnen met be-, ge-, ver-, en ont-.: 'het' verstand, 'het' verhaal, 'het' behang. Deze woorden hebben altijd twe lettergrepen.
- Woorden die eindigen op: 'isme, -ment, -sel, - en - um.: 'het' museum, 'het' instrument.
- Veel niet concrete- of abstracte begrippen. Maar deze zelfde richtlijn staat bij 'de'. Dus: leren, oefenen, er gevoel voor krijgen.
Wanneer gebruik je 'een':
'Een' is gereserveerd voor dieren, planten, objecten, etc. waarvan niet precies duidelijk is over WELK voorwerp je het hebt. Een paar voorbeelden:
- Wat is dat een mooi huis zeg! Welk huis precies? Waar staat het?
- Hee kijk, een konijn. Welk konijn, waar?
- ik moet eigenlijk nog een stoel kopen. Je weet nog niet welke stoel of degene tegen wie je het zegt weet niet welke stoel.. Of waar en wanneer de persoon DE stoel gaat kopen; Je kán ook zeggen 'Of waar en wanneer de persoon een stoel gaat kopen, maar ik dit geval weten we het object al: het gaat over een stoel.
Het gebruik van lidwoorden is echt wennen.
Stap 3: Wanneer gebruik je géén lidwoord?
- Als je een voorzetsel gebruikt, gebruik je geen lidwoord.: Bijvoorbeeld:
- Ik ga naar school.
- Ik ga op vakantie.
- De trein rijdt weer op tijd.
- Als je iets niet kan tellen. Denk aan:
- Er staan koeien in de wei.
- We drinken water.
- We eten rijst.
- Wanneer je een beroep op functie noemt. bijvoorbeeld:
- Ik ben kapper
- Ik ben dokter
- Ik ben postbode
- We gebruiken géén lidwoorden voor dagen van de week, maanden en jaren. 'Het is vandaag maandag'.
- Geen lidwoord waar het woord 'zonder' voor staat. 'Niet werken zonder telefoon'.
- Bij ziektes. bijvoorbeeld:
- zij heeft griep
- hij heeft keelpijn
Het verschil tussen algemeen en specifiek:
- Algemeen: 'ik ga naar school'. Specifiek: De school staat op de Schoollaan.
- Specifiek: 'De kapper komt thuis'.
- Algemeen: 'er komt water uit de kraan'. Specifiek: 'Het water is koud'.
Stap 4:
De Turkse taal kent geen lidwoorden. Dat komt omdat de taal anders is opgebouwd door context. 'Araba' is bijvoorbeeld in het Nederlands altijd 'De of Een auto'. Dat komt doordat het Turks zo in elkaar zit, dat inmiddels al duidelijk is over welke auto je het hebt. Dus heb je geen lidwoord meer nodig. In het Nederlands kun je niet altijd uit de zin of het gesprek halen over welke auto het precies gaat. Het Nederlands gebruikt lidwoorden dus om de context te verduidelijken. Zoals we zeiden, de talen zitten anders in elkaar.
Stap 5:
Oefenen, oefenen, oefenen. Er zijn ook zo veel uitzonderingen en het is zo'n lastig onderwerp. Je moet het je echt helemaal eigen maken. Luister bijvoorbeeld aandachtig naar gesprekken van mensen of programma's op tv en let puur en alleen op de lidwoorden. Hoor je er een? Dan herhaal je hem direct.
Zoek actief zinnen op. En blijf ze herhalen. Gebruik je het woord in een zin dan zelf, zeg je het misschien al automatisch goed.
Luister ook bewust naar Nederlands gesproken zinnen. Zoek actief. Luister heel goed, hoor het lidwoord en zeg de hele zin na. Een voorbeeld hiervan is mijn eigen youtube kanaal https://www.youtube.com/@LeukNederlandsLeren waar je juist veel filmpjes vindt met korte zinnen die vaak worden gebruikt. Hiernaast staat een voorbeeld. Je ziet ook dat er lang niet altijd lidwoorden worden gebruikt. Ook woordenlijsten kunnen van pas komen, als de lidwoorden er maar bij genoemd worden. Wanneer ik een woordenlijst maak zet ik altijd express het lidwoord ervoor waar het nodig is, juist om het jullie aan te wennen!
En als je een gesprek hebt met iemand, vraag dan gerust om je te corrigeren indien nodig. Het is nou eenmaal het moeilijkste onderdeel van het Nederlands met veel uitzonderingen en niet altijd logisch.